Blog # 10. Onno Zijlstra (schrijver/filosoof) schrijft over Kunst en Mythe
In Blog 7 schreef ik over een klein etsje van Ko Oosterkerk (toentertijd te zien in hetRietveldpaviljoen). Hoe zo’n etsje een microkosmos is, een wereld vol betekenissen. Het etsjedringt ons geen specifieke betekenissen op. Wij staan er vrij tegenover, hoeven niet aan deslag met het oog op zus of zo resultaat. Onze blik kan vrij over het werk dwalen, onzegedachten gaan los. Oosterkerk biedt ons een tocht, in de woorden van de dichter GerritKouwenaar, “naar onbekende en toch op de een of andere manier herkenbare gebieden.”Er is momenteel relatief veel aandacht voor de verbeelding – zie bijvoorbeeld Yuval NoahHarari, Sapiens. Dat komt omdat ‘we’ van mening zijn dat de mensheid in de huidige crisesde verbeelding hard nodig heeft – data zijn niet genoeg. Bij mijn ‘lezing’ van kunstwerken alsdie van Oosterker ben ik schatplichtig aan het idee van Immanuel Kant van kunst alssymbool. Kunst als symbool houdt bij Kant in dat het werk, als zintuiglijk-materieel ding, nieteen bepaalde gedachte afdwingt, maar veel te denken geeft, dat het opgeladen is metbetekenis. (Kijk ik vanmiddag naar de Tour de France op televisie, dan zie ik mijn tv-scherm,punt. Zie ik Robert Zandvliet’s schilderij ‘Zonder titel, 1997’, dan zie ik een tv-scherm enmeer; ik word mij onder meer bewust van het scherm als cultureel fenomeen, als uiting vaneen bepaalde cultuur.) Het zou me niks verbazen wanneer ik tot nu toe bij dat idee van Kantvooral heb gedacht aan de souplesse van ons brein om ter wille van een toekomst vrij te
kunnen denken – niet in diezelfde groef blijven, niet één-dimensionaal.
Ik lees momenteel in De mythen van Plato (Bert van den Berg en Hugo Koning; Damon2022). Het boek bevat de tot de verbeelding sprekende verhalen die de Griekse filosoof Platoverspreid over zijn werk vertelt om zijn rationele betoog aanschouwelijk te maken. (Nógaanschouwelijker, zou je kunnen zeggen. Plato brengt zijn beschouwingen in de vorm vanconcrete gesprekken, onder concrete omstandigheden.) Bert van den Berg gaat in zijninleiding bij de soepele vertaling van Hugo Koning in op het belang van mythen. Hij komtdan langs de uitspraak van de Franse antropoloog en filosoof Claude Lévi-Strauss dat mythes‘bon à penser’ zijn, een hulpmiddel voor het denken - vergelijk Kants ‘symbool’. Vaak wordtvan mythen gezegd dat ze ‘op een bepaalde manier’ waar zijn. Van den Berg: “Die waarheidzit ‘m volgens velen vooral in de kennis van wat we wel de condition humaine noemen. (…)Sterflijkheid is daarom een belangrijk terugkerend thema in de mythologie, van hetonherroepelijke lot van Achilles tot de tragische definitieve dood van Euridike.”Over het Oosterkerk-etsje schreef ik: “…, ik zie ook iets in het zwart, in de krassen; ik ziesowieso aarde, landschap, firmament, horizon, riet. En daarin zie ik archetypen als leven,groei, vitaliteit, de dood. Die zijn belichaamd in het zwart. Het zwart is meer dan zwart, hetzwart is ook aarde/firmament, en de aarde is meer dan alleen aarde, zij is onder meer ook akker, natuur, leven, dood.”
Voor mythen is van belang dat ze traditioneel zijn, van oudsher doorgegeven, oorsprongonbekend. (In die zin zijn de verhalen die Plato verzint geen mythen). Kunst is in de modernetijd autonoom geworden, een eigen sfeer. Beelden illustreren niet langer de mythen. Ze staanop zichzelf (en komen zodoende in musea en kunsthallen). Is de moderne kunst wellicht tezien als aanvulling op de wereld van de mythe? We verwachten van de kunstenaaroriginaliteit, ook omdat we voortdurend nieuw en anders te denken willen hebben – over onzetoekomst, maar niet minder over het verleden en de menselijke conditie. En de niet-conceptuele taal van de beeldende kunst biedt ons aanleiding en houvast voor reflectie op onsfragiele bestaan - houvast ook omdat ze zo lekker materieel is.

