Terugblik | Lijn en betekenis met Jeroen Henneman
Verslag Tertulia: 6 oktober 2025
Interview met Jeroen Henneman, door Emile van der Kruk
Inleiding
Voorafgaand aan het interview werd een film vertoond: Hollandse meesters in de 21e eeuw.
Twee uitspraken uit deze film zijn blijven hangen:
· “Ik ben meer een laborant die in zijn atelier dingen uitvindt…”
· “Het ene kunstwerk levert het andere kunstwerk op, daarom hecht je je er nooit aan.”
Gesprek
EMILE: Op bezoek bij Jeroen: door het hele pand lagen kleine beeldjes, ontmoetingen met andere kunstenaars. Had je al die werken nodig, had je het nodig om het werk van andere kunstenaars te absorberen?
JEROEN: Voor mij was het ingewikkelder, na het eindexamen mondeling ben ik met vier andere vrienden Nederland uit gegaan, ik ben vijf jaar door Europa gaan zwerven en dacht naar de technische universiteit te gaan voor civiele techniek, ik maakte notities, tekeningen, tijdens het zwerven sliep ik in kloosters, daar was kunst, ergens zagen ze mijn boekje en vroegen of ik een tekening wilde maken van een van de bewoners van het benedictijnenklooster, ik was niet bang voor de wereld, ik had als jongetje kennis gemaakt met kunst, een buurtgenoot schilderde Matisse na, ik kwam bij hem en zijn dochters over de vloer, hij ontving alle kunsttijdschriften, dit heeft enorme indruk op me gemaakt, ik merkte dat ik het makkelijker vond om later op de dag te liften, ik was onbevangen en dat werkte ontwapenend, maar dat leidde ook tot gekke situaties “mag ik me aftrekken terwijl je toekijkt?” “Ja is goed”. Uiteindelijk, na poos in Madrid te zijn geweest, ging ik terug naar Amsterdam, ik miste mijn taal, in het Nederlands kon ik mij toch het beste uiten, op de terugweg in Parijs blijven hangen, daar ben ik gaan schrijven, verder op de terugweg een half jaar in Leuven verbleven, daar ben ik halve aannemer geworden, tennisbaan aangelegd, in Roeselare werd ik verliefd op een meisje en dat meisje op mij, haar vriend vroeg of ik een expositie van mijn tekeningen wilde maken, dat deed ik. In Amsterdam kon ik geen huis krijgen maar in Antwerpen waren mijn nieuwe vrienden heel goed op de hoogte van de beeldende kunst, dus terug naar Antwerpen, waar ik ben blijven tekenen en bouwde en kluste, na een bokswedstrijd in het Velodrome was ik heel erg onder de indruk van het piramidevormige licht op de ring, ik maakte een kistje dat er op leek, later maakte ik er nog een, iemand vroeg of het te koop was, ik verkocht het voor 100 frank. Toen ben ik kunstenaar geworden. Mijn eerste expositie was een groepsexpo met nu bekende namen, georganiseerd door iemand die ontevreden was over de oude garde. Jaren later reisde ik samen met mijn ex en kind door Amerika, na San Fransisco op vakantie in Guadalajara, hier bleven we een tijdje, daar op een markt zag ik een edelsmid heel mooie lijnen met zilverdraad maken; dit ging ik met een soldeerboutje ook doen, een spinnenweb met dauwdruppeltjes, ik was dit aan het maken en toen leken het net twee profielen. Dit was in wezen de ontdekking van de staande tekening, dan is de lucht de drager en niet het doek. “Dat was in het begin zo fascinerend, want ik had echt iets uitgevonden.” Na New York ging ik tegenover een boezemvriend van me in de Spuistraat wonen, hier schilderde ik allemaal zwarte doeken; ik voelde me niet goed; ik reed naar Zwitserland, toen ik aankwam kon ik niet meer lopen, vanuit een klein paleisje kwam er een vrouw naar buiten die zei “ik weet wel wie jij bent”, mevrouw Oppenheimer. In Zurich naar een psychiater, geregeld door rijke vent, ik dacht na een dag heel erg leuke gesprekken: dit kost een fortuin, maar de psychiater zei “je krijgt het van mij, je bent een boekenkast waarbij de planken doorzakken, je moet keuzes maken en daarin streng zijn. Niets meer niets minder”.
EMILE: Wat zijn je eerste twee herinneringen?
JEROEN: Ik weet er maar twee: 1, aan het einde van de oorlog op de arm van mijn vader en heel erg gebrom in de lucht, dat waren vliegtuigen die witbrood uit de lucht dropten om de Nederlanders te voeden. 2, mijn vader ritselde van alles, gaf onderdak en regelde eten, mijn moeder had buren uitgenodigd en wachtte op mijn vader, mijn moeder maakte pannenkoeken, iemand zei “je moet de stapel op de kachel zetten om warm te houden”, ze pakte het bord en zette ze op de kachel, maar het bord verdween zo in de kachel.
EMILE: Heel veel werken gaan over zweven, vliegen, zwaartekracht en vind dit heel typerend voor jouw werk. Is dit misschien de invloed van Panamarenko?
JEROEN: Panamarenko was een bijzonder man, hij had een xeroxmaker gehuurd, hiermee waren we allemaal experimenten aan het maken, hij werkte ook met algen, daar kan je heel hard materiaal van maken, een jaar of 20 geleden dacht ik ineens “ik ben de bron geworden, al die herinneringen en ervaringen die ik heb opgedaan zitten in me, ik hoef de deur niet meer uit”. Vallen is een terugkerend thema, mijn werken zijn eigenlijk allemaal een beetje hetzelfde, simpel, de techniek is steeds anders, als ik tegen een technische barrière aanloop, ga ik schilderen of tekenen totdat ik een weg vind om iets weer te gaan maken.
EMILE: Je hebt ontzettend veel geluk gehad in je leven, waren er ook tegenslagen?
JEROEN: Dat ik niet meer kon lopen, maar ik ben nogal zorgeloos, dat kan je ook opbreken, nu ben ik wel oplettend, want ik ben nog niet klaar, met 83 jaar moet je wel attent zijn op de verschijnselen van het lichaam, moest je je kunst verdedigen.
EMILE: Het verhaal van Zurich bij therapeut Edi Cohen. Hoe heb je jezelf herpakt?
JEROEN: Door dingen af te stoten, niet meer mee bemoeien, geregeld eten, minder drinken. Toen het weer wat beter ging, ben ik in een gehuchtje gaan wonen, iets verder dan Carona, boven Lugano. Prachtige plek om een atelier te hebben. Ik was daar gelukkig.
Pauze
VRAGEN UIT DE ZAAL:
Hoe maakt u dingen technisch gezien?
Als ik een oplage maak, is dat meestal van zes, dan zijn ze van staal en zijn ze gelaserd, dan zijn ze plat. Maar als ik ze zelf maak dan hebben ze drie niveaus. Maar dat is niet nodig als je het zo dun doet. Dat wordt voor me gemaakt. Ik werk al 45 jaar met dezelfde firma. De loopjongen die me toen heeft geholpen is nu de directeur. De machine buigt het materiaal en weet precies de weerstand van het materiaal. Dus na het buigen komt het precies in de juiste kromming.
Wat vindt u van het werk van Emile van der Kruk?
Het werk van Emile vind ik fantastisch, het monsterlijke fysieke vind ik heel aantrekkelijk. En hij is een expert in kleur, ik heb niks met kleur.
Als ik een massa, een hoop ijzer et cetera zie word ik heel enthousiast. Als jij een lijn ziet, word jij daar ook enthousiast van?
Dat is wisselend. Ik heb wel eens gedacht met bestaande lijnen te gaan werken, tekeningen maken van latjes, maar na vier keer was het op. Misschien was het niet manipuleerbaar genoeg, in ieder geval leidde het tot iets nieuws. Al die houtjes lagen vervolgens op een witte tafel en daar scheen de zon op. Dit gaf allerlei schaduwen. Dat was het startpunt voor heel grote abstracte doeken.
Hoe selecteer je?
Heel langzaam. Ik ben op avontuur en zo halverwege kom ik interessante dingen tegen. Maar ik ben nog op avontuur, ik stop niet meteen. En dan gebeurt er later iets, in het achterhoofd zitten toch zaken die eerder die dag gebeurd zijn. Ik ga dan wel tekenen om te kijken of het iets is, om te kijken of die verwondering ook bij mij blijft.
Zijn er dingen waar je spijt van hebt?
Ik had misschien op wat een ander overkwam of overkomen is anders kunnen reageren. Met de kennis van nu had dat overigens niks uitgemaakt. Maar in de kunsten, nee. Ik ben echt op een krankzinnig avontuur. Ik begrijp er niks van, van de wereld, het leven. En dan heb je ook nog geleerd dat er niks was en dat er een big bang was. We hebben niet genoeg kennis om te begrijpen dat er niks is. Dan denk ik “het bestaat al miljoenen jaren, er bestaan misschien wel miljoenen sterrenstelsels”. En dan realiseer ik me soms dat ik niks beteken, in het heelal. Dit is mijn geluk van de betekenisloosheid. Dat is een zegen en heeft me ongelofelijk gelukkig gemaakt.
Betekenisloosheid. Bij de werken ligt er toch betekenis in?
Ik werk niet voor de kijker of de koper, ik werk voor mezelf. Ik probeer dat wat in mijn hersenen zit te realiseren. Ik kan wel voelen of iets gelukt is of niet: “ja dit is precies wat ik dacht”.
Bestaat er geen dialoog tussen kunstenaar en kijker?
Nee, die bestaat niet. Het gaat er mij om dat ik een raar idee heb in mijn hoofd en dat ik dat probeer te verwezenlijken. Ik kan alleen mijn succes constateren en daar gelukkig mee zijn, maar ben er in mijn hoofd niet mee bezig.
Het is net of de generatie voorbij is die niet bezig is met de buitenwereld. De huidige kunstenaarsgeneratie is er om mensen/de wereld te verbinden.
Ik doe het niet voor mezelf, ik ben nieuwsgierig om iets dat in mijn hoofd zit te verwezenlijken. Bij een opdracht moet ik heel goed begrijpen waar de grenzen bij de opdrachtgever zitten. Dan kom je op onbekend terrein en dat boeit me. Ik denk dan, ijdel, dat kan ik wel aan. Dan komt er een interessant accent in het denken en denk ik “dat varkentje moet gewassen worden”.
Tot welke stroming behoor je, denk je?
Er is een stroming van heel veel kunstenaars die niet in een stroming passen, daar ben ik er ook één van. Dat zijn vreemde individuen die hun gang gaan en denken dat ze een schat hebben ontdekt. En daar ben ik wel trots op, dat ik een enorme onafhankelijkheid heb. Niet zoals een Rothko die op het eind zichzelf helemaal in die spleet heeft geworsteld. Dat wil ik niet, ook technisch gezien niet.
Hoe kijk je naar prijs als waardering voor het werk?
Het is gebaseerd op mysterieuze krachten. Ik ervaar het als compliment. Ik denk erover na, maar ik kan het niet beïnvloeden. Maar ik wil wel met mensen het leven delen die mijn werk kunnen betalen. Dus de kansen om mijn werk nog veel duurder te laten worden heb ik tegengehouden.
Eeke Jagers okt ‘25
“Misschien is het ooit wel begonnen als een vergissing. Iemand schrok van een slang, maar het
was een tak. Of als een verrassing: iemand zag een gezicht in een rotsblok. We speelden wat
met een stok in het zand en zagen in de strepen ineens een boom. We kregen door dat we niet
alleen van alles zien, maar dat we ook nog iets in iets kunnen zien. Lijnen krijgen betekenis.
“Kijk, dit is Theo.”
Ik zie de schaduwen op de muur van Het lokaal en zie…
”