Blog #45 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver), Betekenisvolle vorm (2) 

In blog 44 had ik het over het idee van Clive Bell dat kunst betekenisvolle vorm is. Bell lijkt in zijn boekje Art (1914), waarin hij dat idee oppert, behoorlijk beïnvloed door de negentiende-eeuwse Duitse filosoof en beroepspessimist Arthur Schopenhauer. In kunst zien we de dingen zoals ze op zich zijn, los van hun betekenis in ons leven. Kunst verlost ons voor even uit die akelige en zinloze werkelijkheid. Maar het ding op zichzelf zien houdt bij Bell in dat we het ding zien als vorm. Vorm is de ultieme realiteit. Dat is een heleboel metafysica waar ik niet zoveel mee kan.

 

Maar waar Bell het over probeert te hebben is waarom kunst ons zo kan ontroeren. En dat is een goeie vraag. Zijn antwoord daarop luidt: dat komt door de ‘significant form’ van het kunstwerk. Betekenisvolle vorm is wat Cézanne en Giotto gemeen hebben. (Zo probeert Bell zijn Londense publiek ervan te overtuigen dat Cézanne toch echt wel wat voorstelt.)

Clive Bell Art (1914)

Bell’s ideeën over kunst als betekenisvolle vorm hebben enorm geholpen vernieuwingen in de kunst geaccepteerd te krijgen en hebben ook een nieuwe blik op de traditie gestimuleerd – weg met die heiligverklaring van de Renaissance. En Bell belicht al doende een paar belangrijke inzichten. We kunnen de betekenis van het werk niet lospellen van de vorm. Verder: het belang van de vorm verklaart de autonomie en de belangeloosheid van de kunst ten opzichte van bijvoorbeeld politieke, religieuze of economische belangen. Kunst heeft haar eigen waarde. Haar betrekkelijke belangeloosheid maak haar ook universeel. Dat ik niet van spruitjes hou en jij een aversie hebt van heiligenbeelden staat onze communicatie over het kunstwerk ‘Maria met spruitjes’ niet in de weg. (Niet onbelangrijk in tijden van identiteitspolitiek en polarisatie.)

 

Op het boekje van Bell is in de loop der jaren veel kritiek gekomen. Hem is zijn religieuze verheerlijking van de kunst aangewreven, temeer daar die gepaard gaat met een esthetisch elitisme, zeg snobisme. Verder is men in de twintigste eeuw een beetje uitgekeken geraakt op de vraag wat kunst eigenlijk of in essentie is.

 

Voor deze gelegenheid wil ik de clou van Bell’s ideeën over kunst loskoppelen van zijn pretentie iets over álle kunst te beweren (essentialisme) en de kunstreligie waar Bell inderdaad toe neigt. Resteert een derde punt van kritiek, een punt dat de kern van zijn ideeën raakt.

 

Die kritiek luidt kort samengevat als volgt: vorm en inhoud zijn niet zo te scheiden als Bell suggereert. De inhoud kan niet alleen niet zonder vorm, maar omgekeerd heeft de vorm ook altijd een zekere inhoud, hoe abstract ook. ik denk dat de critici daarin gelijk hebben. Bell heeft zich in zijn enthousiasme voor het ‘post-impressionisme’ laten verleiden tot een al te extreem idee, het formalisme. Een kunstwerk, hoe formeel of fundamenteel ook, gaat niet op in zijn formele eigenschappen; het is altijd meer dan dat.

 

De beeldend kunstenaar Rob van de Werdt zegt op zijn website dat in zijn werk het accent op autonomie ligt en hij spreekt in dat verband van een “onredelijk optimisme”. Interessante formuleringen. Ik beluister daarin, bij alle autonomie, een eerste stap voorbij het formalisme van Bell. Een vorm die als vorm precies goed is geeft hoop. En daarmee verwijst het werk voor de beschouwer altijd al buiten zichzelf. (Op het stadhuis van Amersfoort staat een uitspraak van Mondriaan: “Ondanks alles strijdt het ideële tegen het materiele.” In het kunstwerk slaagt, in Mondriaans terminologie, ‘het ideële’ erin de materie precies goed te krijgen. Het kán dus. Dat geeft de burger moed.)

 

Maar het kunstwerk toont ons nog iets dat we hoog hebben. Het werk is precies zoals het moet zijn. Hoe moet het dan precies zijn? Zoals het is, als het er eenmaal is. Maar hoe het moet worden, daarvoor zijn geen regels. “Maar in het zoeken weet men niet vooruit hoe” (Mondriaan in een brief). Daar zit de creativiteit van de kunstenaar. “Bewust, maar zonder berekening, onder leiding van hogere intuïtie.... Ondefinieerbaar, maar realiseerbaar in beelding.” (Mondriaan in De Stijl) Als kijker voel je in het kunstwerk de vrijheid van de verbeeldingskracht. Het werk straalt vrijheid uit. (In die vrijheidsbeleving speelt ook een rol dat het werk geen specifiek praktisch doel heeft. We kunnen onze blik erover laten dwalen zonder ergens op uit te zijn – er hoeft geen sudoku opgelost te worden, we dwalen rond zonder op zoek te zijn naar de uitgang. Als het een raadsel wordt - wat heeft de maker bedoeld? – is er iets mis.)

Paul, Cézanne, Mont Sainte-Victoire (1902-1904)

Maar de beleving van het kunstwerk gaat nog verder dan vorm, hoop die doet leven en gevoelde vrijheid. Vorm/kleur/materiaal heeft altijd meer dan puur formele betekenis. Bij Bell’s favoriet Cézanne is dat al helemaal duidelijk. Daar zien we in de vorm sowieso een boom of een berg of een gezicht en dat beeld kunnen we niet losmaken van onze ervaring met bomen en de aantrekkingskracht die gezichten op onze waarneming hebben. Ons gevoel bij de vorm laat zich niet loskoppelen van wat die vorm voorstelt of aanduidt of suggereert. En, abstracter, een horizontale lijn heeft toch altijd íets van een horizon - mogelijk betekent dat in Groningen wat anders dan in Katmandoe.

 

Bij Mondriaan zien we eindigheid en oneindigheid, harmonie en evenwicht, Hollandse horizon en … We voelen dat haast lijfelijk. En als je Mondriaans werk in het echt ziet, zie je ook kwetsbaarheid en onvolmaaktheid: de lijnen eindigen, de verf blijkt fragiel!

Piet Mondriaan, Ruitvormige compositie met twee lijnen (1931)

Ik heb Kants idee van een symbool altijd een goed houvast gevonden om over het betekenisvolle van kunst te denken. Over ‘symbool’ de volgende blog.

Onno Zijlstra april ‘24

Vorige
Vorige

Blog #46 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver),Het kunstwerk als symbool.

Volgende
Volgende

Blog #44 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver), Betekenisvolle vorm