Blog # 25 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) ‘Ethiek en esthetiek zijn één.’ (Ludwig Wittgenstein)

In de roman Morgen en morgen en morgen van Gabrielle Zevin, die zich afspeelt in de wereld van twee briljante game-designers, valt de zin “In een spel is er altijd een morgen, maar buiten het gamen om is de wereld hard en eindig.” Die zinsnede deed me op een ingewikkelde manier denken aan de ethiek van de jonge Ludwig Wittgenstein, de Wittgenstein van de Tractatus logico-philosophicus. Zowel de tegenstelling spel en wereld als de uitdrukking “hard en eindig” verplaatsten mijn gedachten naar zinnen die bij Wittgenstein vallen. Een beetje gek is dat wel want bij Wittgenstein gaat het niet om spel, maar om esthetiek en bij hem vallen niet de woorden “hard en eindig”, maar “naakt en ellendig”. De wegen van onze gedachten zijn ondoorgrondelijk – en mijn geheugen is een zeef.

In de tijd dat ik filosofieles gaf aan zowel studenten theologie als kunstacademiestudenten besloot ik op enig moment mij (om de twee vakgebieden in elk geval in mijn eigen hoofd wat dichter bij elkaar te brengen) te storten op de intrigerende uitspraak van Wittgenstein in de Tractatus dat ethiek en esthetica één zijn. Wat kon hij daar nou toch mee bedoeld hebben?

Ludwig Wittgenstein (1889-1951)

Het onderwerp van de Tractatus is taal (betekenis) en logica. Wittgenstein grenst in dat ‘boekje’ het terrein van de taal af. De wereld van de feiten is het terrein van de taal. Over feiten kunnen zij zinvol spreken. Over voor het leven belangrijke zaken als ethiek, esthetiek en religie kunnen we niet zinvol spreken, omdat het daar niet over feiten gaat. Alle uitspraken die daar worden gedaan zijn betekenisloos, onzin. (‘God is liefde’, opgevat als beschrijving van een feit, is voor Wittgenstein bijgeloof. De uitspraak ‘Vermeers Gezicht op Delft is een fantastisch schilderij’ gaat nergens over, tenzij je het opvat als beschrijving van een feit: je gemoedstoestand wanneer je voor dat schilderij staat. ‘Gezicht op Delft is 98 x 118 cm’ is wel een zinvolle uitspraak, zij beschrijft een te verifiëren feit.)

De Tractatus enorm invloedrijk geweest, in het bijzonder als onderdeel van de canon van de filosofische stroming van het logisch positivisme. Lange tijd was er minder aandacht voor het ‘mystieke’ slot, dat uitloopt op de befaamde zevende stelling: “Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.” Wittgenstein zelf was niet erg gelukkig met die eenzijdige aandacht. Hij verklaart dat de strekking van het boek ethisch is. Hij had het boek graag zo uitgegeven gezien dat de zevende en laatste stelling van het boek bovenaan de laatste linker pagina was gekomen, zodat de rest van de twee laatste pagina’s mystiek leeg was gebleven. Maar ja, er was sowieso al geen uitgever die dit lezersonvriendelijke boek wilde uitgeven.

Wat was dan Wittgensteins ethische bedoeling?  Daarover komt hij aan het eind van het boek te spreken, zo goed en kwaad als dat (eigenlijk niet) kan. En daar valt dan ook, tussen haakjes, dat bijzondere zinnetje: “Ethiek en esthetica zijn één.” (6.421)

De kloe daarvan is als volgt. In de wereld van de feiten zijn wij machteloos. Het is zoals het is. Wittgensteins ethiek is dat we die wereld, ons leven, hebben te accepteren. En dat kan door haar ‘goed’ te zien, dat wil zeggen haar te zien als een afgerond geheel, als een kunstwerk. Als we de wereld zo zien, zien we haar als in orde. Wij kunnen de wereld niet verbeteren, we kunnen haar wel goed of fout zien. Wittgenstein heeft de ethiek teruggebracht, gereduceerd tot de esthetiek. Vandaar dus: “Ethiek en esthetiek zijn één.”

Daar zit bij Wittgenstein nog veel meer aan vast, maar dat laat ik hier lopen. Het gaat me om Wittgensteins ‘esthetische’ idee van ethiek en zijn idee van machteloosheid waar dat mee samenhangt.

Wittgensteins levenshouding is er een van berusting. In 1930 maakt hij een opmerkelijke aantekening. Stel je een theater voor, schrijft hij. Het doek gaat op. We zien iemand zijn alledaagse dingen doen. Dat zou “unheimlich und wunderbar” tegelijk zijn. Maar, vervolgt Wittgenstein, zien we dat niet elke dag, zonder dat het ook maar enige indruk op ons maakt?

Zeker, maar gewoonlijk zien we het niet in het juiste perspectief. Wanneer we het leven zien als een kunstwerk van God, is het de moeite van het bekijken alleszins waard, ieder leven en alles. Het kunstwerk dwingt ons om zo te zeggen tot het juiste perspectief. En in het juiste perspectief zien we het leven als een kunstwerk, als afgerond geheel.

Nan Goldin, The Hug   

Ethiek en esthetiek vallen samen als ‘het juiste perspectief’ op ons leven. Als je het leven zo ziet, kun je het accepteren. En reken maar dat dat voor Wittgenstein niet vanzelfsprekend was, eerder een gevecht. Deze ethiek/esthetiek is een levenslange taak die hij zichzelf stelt: een zwaar leven accepteren, in dankbaarheid. (Twee, mogelijk drie, van Wittgensteins broers beroofden zichzelf van het leven.)

Tot zover het jeugdige genie.

Wittgenstein, die aanvankelijk ‘zin’ dus lieert aan ‘je leven zien als een afgerond geheel’, schrijft rond 1945:

Als iemand gestorven is, zien we zijn leven in een verzoenend licht. Zijn leven schijnt ons door een waas te zijn afgerond. Maar voor hem was zijn leven niet afgerond, maar puntig en onvolledig (...), voor hem was er geen verzoening; zijn leven is naakt en ellendig.

Het leven van een dode is te zien als afgerond. De onvolledigheid van het bestaan lijkt misschien een tekort, iets negatiefs. En de mogelijkheid het als afgerond geheel, als mooi te zien biedt dan de mogelijkheid het bestaan als zinvol te ervaren. Maar de echte afronding komt dus pas met de dood. Eerst de dood verschaft een ‘voltooid leven’ – “rounded with a sleep” (Shakeapeare).

De Belgische filosoof Patricia De Martelaere heeft een kleine ‘esthetica van de zelfmoord’ geschreven waarin zij eenheid en voltooiing niet associeert met leven en zin, maar nadrukkelijk met de dood. Zij wijst op een esthetisch verlangen van de mens naar volledigheid, naar voltooiing van het leven. Het is een verlangen om anderen of jezelf het leven te kunnen voorhouden als af, zoals een schrijver met een roman doet. (De Martelaere beroept zich op de esthetica van John Dewey, die de esthetische ervaring typeert als een ervaring die een organische eenheid vormt.) De zelfmoordenaar geeft ten onrechte toe aan dat verlangen. Hij wil zijn leven afronden. Je kunt je met De Martelaere dan ook afvragen of eenheid wel zo wenselijk is. Frank Bascombe, hoofdpersoon in The Sportswriter van Richard Ford, zegt het zo: “Het leven zal altijd zonder natuurlijke, overtuigende afsluiting zijn. Op één na.” En tot die tijd? Tot die tijd is het leven niet afgesloten, maar open. Leven is nu net iets verlangen, willen, nastreven, er iets van willen maken, een taak hebben, van betekenis willen zijn, doelen nastreven, contact maken. Juist dat kan het bestaan zin verlenen. (Zie uitvoeriger hierover mijn Kunst en de zin van het bestaan, onder andere het hoofdstuk over Wittgenstein.)

Ook aan die openheid zit een esthetische kant, maar ethiek en esthetiek op elkaar plakken lijkt vooralsnog voorbarig. Het individu dat de wereld ‘goed ziet’ (als bedoeld in de Tractatus), vergeet dat er in de wereld ook nog anderen zijn. We weten allemaal van werelden die we onmogelijk kunnen accepteren. En ontleent het esthetische zijn aantrekkelijkheid niet mede aan het contrast met het lelijke in de wereld? Draagt schoonheid niet altijd ook een kritisch element in zich, bijvoorbeeld als ‘belofte van geluk’ (Stendhal)? De ‘momentopnamen’ van het alledaagse leven van een fotograaf als Robert Frank laten zich bekijken vanuit het perspectief dat Wittgenstein aanreikt, maar zijn toch te kritisch om helemaal in die mal te passen.

Robert Frank, uit: The Americans

Vorige
Vorige

Blog # 26 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) over beeld en taal (1)

Volgende
Volgende

Blog # 24 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver). "Of - Of: over escapisme en engagement. Van Søren Kierkegaard".